vrijdag 29 maart 2024

"Ik ga naar de schapen" van Marieke De Maré

 


Een verstilde parel

In een klein dorp gaat het leven rustig zijn gangetje voor Andrej en Simone, een echtpaar van middelbare leeftijd. Simone maakt 's ochtends stevige wandelingen en heeft een obsessie met schoonmaken. Elke dinsdag bezoekt ze haar demente moeder Siti, die in een woonzorgcentrum verblijft. Andrej propt zich vol met zoetigheden en verzorgt de schapen. Op maandagen komt buurman Rocco langs en buigen ze zich over moeilijke raadsels. Hun volwassen dochter Tove is beeldend kunstenaar. Sinds ze naar de 'woelige' stad verhuisd is, laat ze zich niet meer vaak zien in het dorp. Voor een geplande tentoonstelling wil ze haar ouders graag in een wassen beeld vereeuwigen.

Ik ga naar de schapen is de tweede roman van Marieke De Maré (1985). Net als in haar prachtige novelle Bult (2020), zoomt ze in op gewone mensen en hun schijnbaar banale levens. Dat de Vlaamse auteur haar sporen verdiende in de theaterwereld, schemert door in de duidelijke structuur en de precisie waarmee ze iedere scène neerzet. Als alwetend verteller schetst ze op de eerste pagina's de contouren, waarbinnen de gebeurtenissen zich zullen ontvouwen. Ze beschrijft het dorp als een overzichtelijk decor, stelt de personages kort voor en verklapt dat Siti op het einde van het verhaal zal overlijden. Dan zijn er veertien dagen verstreken. Ook is van meet af aan duidelijk dat de schapen en een onoplosbaar raadsel een belangrijke rol spelen. 

'Gewoon naar de schapen kijken brengt troost, want ze leven zo graag.' 

We zijn vertrokken voor een aaneenschakeling van compacte, poëtische taferelen, waarin ogenschijnlijk weinig gebeurt. Vaste routines en opsommingen van praktische aard typeren de eenvoudige bezigheden van deze mensen. Het perfectionisme in hun kleine dagelijkse activiteiten levert zowel Simone, Andrej als Rocco een alibi om onaangename gedachten op afstand te houden. Praten doen ze nauwelijks. In de schaarse dialogen resoneert 'alles gaat goed' als standaard riedeltje en voorzichtige gesprekken monden resoluut uit in vragen zonder antwoord of bruusk afgebroken denkpistes. De luchtige bladspiegel met veel witregels weerspiegelt dit zwijgen en biedt ademruimte. Hoewel de onzegbare gevoelens onuitgesproken blijven, zindert er wel degelijk liefde en verbondenheid door de bladzijden heen. Andrej en Simone zijn twee beschadigde schepsels die zich in stilte aan elkaar overgeven. 

'"Sinds de dood van mijn ouders praat ik eigenlijk enkel met dieren," zei hij. 
Simone keek hem vreemd aan. 
Als was hij een geschaafd smalsnuitje.
"Ik ben ook een dier," zei ze.' 

Mondjesmaat borrelen er subtiele aanwijzingen op over ervaringen uit het verleden en hun impact op de personages. Omgaan met verlies en de moeizame verhoudingen tussen ouders en kinderen vormen een rode draad en de dood is letterlijk en figuurlijk nooit ver weg. Rocco exploiteert een uitvaartcentrum, waar hij liefdevol de overledenen aflegt en bijpassende bloemen uit zijn tuintje selecteert. Een vergelijkbare fascinatie vanwege de schrijfster voor dode lichamen en vergankelijkheid zagen we ook in Bult

Quasi elke onbeduidende handeling is doordrenkt met een symbolische lading. Simone bestrijdt bijvoorbeeld obsessief insecten en andere wriemelende wezens, om de krioelende woorden die haar teisteren een halt toe te roepen. En het onoplosbare raadsel hangt ongetwijfeld samen met het mysterie van leven en dood. Ook betekenisvol zijn de kunstwerken van Tove, sculpturen van sociale buitenbeentjes, die ze telkens voorziet van verwondingen. Zal ze haar ouders ook op die manier voorstellen? 

Marieke De Maré speelt virtuoos met taal. Met een beperkt woordenpalet en oog voor detail roept ze loepzuivere beelden op, die niet gespeend zijn van levenswijsheden en zachte, absurdistische humor. Ik ga naar de schapen is een ontroerende ode aan gekwetste zielen die uiteindelijk maar wat aanmodderen, in hun pogingen om het leven te aanvaarden zoals het is. 

Dit is een Hebban recensie die eerder gepubliceerd werd op Hebban.nl.

zondag 18 februari 2024

"Ga je erover schrijven?" van Herman Koch

 


Alle ingrediënten uit het beste werk van Koch 

'Ga je erover schrijven?' vraagt dokter Francken nadat hij de resultaten van het laatste bloedonderzoek met me heeft doorgenomen. 'Ik zie me dat niet zo gauw doen,' zeg ik. 'Zo'n boek met een titel als Mijn strijd tegen kanker ... Nee, dat staat mijlenver van me af. Ik zie het ook helemaal niet als een strijd. Sterker nog, ik denk er zo min mogelijk over na.' 

Begin 2020 krijgt Herman Koch (1953) te horen dat hij aan uitgezaaide prostaatkanker lijdt. Zijn roman Finse dagen is net verschenen en de populaire Nederlandse auteur is niet uit de media weg te slaan. Over zijn ziekte rept hij vier jaar lang geen woord. Ga je erover schrijven? doorbreekt deze stilte. 

In een bespiegelend proloog verwoordt Koch hoe alles rondom hem er anders uitziet dan vroeger, in het besef dat zijn leven is aanbeland op de lege pagina's van een plakboek. 'Alles is nu goed. Eindelijk ben ik er. Ik ben hier en nergens anders,' lezen we. Om die conclusie kracht bij te zetten blikt de auteur terug op ijkpunten uit zijn leven en het DNA van zijn schrijverschap. 

Ben je vertrouwd met het werk van Koch, dan klinken een aantal anekdotes en bedenkingen bekend. Hij haalt zijn stokpaardjes van stal en citeert gretig uit zijn oeuvre. Zo herhaalt hij de vernietigende kritiek op het Montessorilyceum, waar hij rebelleert en van school geschopt wordt. Nog altijd steekt hij niet onder stoelen of banken dat hij een hekel heeft aan literatuuronderwijs, omdat auteurs zoals Simon Vestdijk (stofzuigerniveau), Multatuli en Hildebrand er het leesplezier vergallen. De betere schrijvers hebben trouwens alcohol nodig. Ook de verhalen over zijn ouders, fictieve schoolvriendjes of hoe smerig zijn Spaanse vrouw de eetgewoonten van de Nederlanders vindt, kwamen eerder aan bod. En zijn vastberaden schrijversmotto luidt dat de leugenachtige waarheid en de geloofwaardige leugen twee handen op één buik zijn.

Al die sprongen in de tijd, uitweidingen en associaties sluiten telkens naadloos aan bij de nieuwe werkelijkheid waarin de auteur is terechtgekomen. 

De kroniek van de ziekte doorkruist de herinneringen en injecteert ze met een extra dimensie. De gevolgen van de diagnose sijpelen door op elke pagina. Het slechte nieuws is een spelbreker, maar Koch benadrukt dat hij de kanker slechts een beperkte plaats in zijn privéleven wil toestaan. De tegelwijsheid 'Nietsdoen is de kortste weg naar geluk' resoneert als een mantra. Daarbij rationaliseert hij en verkondigt bijvoorbeeld stoer dat hij tijdens een feestelijke boekvoorstelling de hele avond onvermoeibaar glimlacht, terwijl hij de pijn verbijt. 'Wie doet mij dit na?' Enkel binnen de intimiteit van zijn gezin verdwijnt de schaamte en krijgen waarachtige emoties vrij spel. De warme relatie met zijn zoon Pablo levert ontroerende ontboezemingen op. 

 'Dit is misschien wel het beste wat je had kunnen overkomen.' 

 Als één van de voordelen van zijn toestand vermeldt Koch dat hij nergens meer heen moet gaan. Hij ziet er tegenop om gedwongen te socialiseren. Nu hoeft hij de vertalingen van zijn boeken niet meer achterna te reizen en aan lezingen in bibliotheken heeft hij altijd al een broertje dood gehad, in tegenstelling tot ijdele schrijvers die ervan genieten om hun stem te horen declameren uit eigen werk. Ondertussen speelt hij de rol van charmante schrijver en klopt zich op de borst dat hij daarin met verve slaagt. Of is hij toch een excentrieke klootzak die zijn arrogantie weet te verbergen door zich bescheiden voor te doen? Wanneer hij na afloop van een lezing op de laatste trein moet wachten, resulteert dit in een filmisch, tragikomisch tafereel, waarin hij zijn onzekerheden en kleine kantjes niet wegstopt. Ten overvloede illustreert de auteur hoe graag hij in tijdloosheid alleen is met zijn gedachten, nu eens in de wachtkamer van een ziekenhuis, dan als hij urenlang rondslentert op een luchthaven of in de auto blijft zitten terwijl zijn vrouw Amalia boodschappen doet. 

 'Er zijn mensen die niets van ziekenhuizen moeten hebben. Ik heb daar geen last van. Nergens voel ik me beter thuis dan in een ziekenhuis. Te midden van een niet-aflatende bedrijvigheid is het in het ziekenhuis waar de tijdloosheid vrij spel heeft. Iedereen met een witte jas aan heeft iets te doen – de rest wacht.' 

Ga je erover schrijven? bevat alle ingrediënten die het beste werk van Herman Koch kenmerken. Als vanouds observeert hij zijn omgeving in rake formuleringen en balanceert schijnbaar moeiteloos tussen onverstoorbaarheid, ironie, branie, voorzichtige kwetsbaarheid en melancholie. 

'Op een dag zal ik er ook niet meer zitten. De ruimte achter het raam zal leeg blijven. Hoeveel fietsers op de dijk zullen zich afvragen waar ik gebleven ben? Gisteren zat ik er immers nog – vandaag opeens niet meer.' 

Dit is een Hebban recensie die eerder gepubliceerd werd op Hebban.nl.

vrijdag 5 januari 2024

"De achterstraten" van Perhat Tursun

 


Hoe het voelt als je ontmenselijkt wordt 

Ürümqi is een miljoenenstad in West-China, waar de bevolking voor vijfenzeventig procent bestaat uit Han-Chinezen en voor vijftien procent uit Oeigoeren. In De achterstraten dwaalt een Oeigoerse jongeman door de mistige steegjes van deze stad, waar hij sinds kort werkt voor een regeringskantoor. Terwijl hij op zoek is naar een slaapplek, reflecteert hij over de zin van zijn bestaan. 

Oeigoeren worden door de Chinese regering systematisch onderdrukt en gediscrimineerd. Ze behoren tot een Turkssprekende moslimminderheid uit Xinjiang, een regio in het noordwesten van China. Meer dan een miljoen Oeigoeren zitten opgesloten in 'heropvoedingskampen'. Ook Perhat Tursun (1969) werd in 2018 gearresteerd en is sindsdien van de radar verdwenen. Darren Byler leert de auteur in 2014 kennen, wanneer hij in Ürümqi etnografisch onderzoek doet naar de Oeigoerse migranten in de steden. Samen met een jonge Oeigoer, die zijn eigen situatie weerspiegeld ziet in de lotgevallen van de hoofdpersoon, vertaalt hij De achterstraten in het Engels. In een uitgebreid voorwoord verstrekt hij achtergrondinformatie over het vertaalproces, leven en werk van Tursun en de positie van de Oeigoerse minderheid in China. Irwan Droog heeft zich voor de Nederlandse vertaling gebaseerd op deze Engelse uitgave. 

De overpeinzingen van de hoofdpersoon springen heen en weer tussen het deprimerende kantoor in Ürümqi en herinneringen aan het Oeigoerse dorp waar hij opgroeide. Op het bureau moet hij telkens dezelfde brief uittypen en beschikt hij over één gammele lade. Het dorp met de witte heuvels en het heldere geel van de tarwevelden contrasteert met de stank en doffe kleuren in de stad. Maar het blijkt een bedrieglijke idylle, gedrenkt in armoede en geweld. Ook zijn studententijd in Beijing komt summier aan bod. De grootstad fungeert louter als een bordkartonnen decor. Zijn leefwereld is begrensd tot de campus, waar hij alleen contact heeft met Oeigoerse studiegenoten. 

Hoofdstukken ontbreken en de tekst bevat nauwelijks adempauzes, enkele spaarzame witregels tussen de alinea's uitgezonderd. De lezer raakt verstrikt in het hoofd van de naamloze ik-persoon. Verdwaald in ruimte en tijd, drijft een verstikkende gedachtestroom deze eenzame ziel langzaam tot waanzin. Hij versmelt met de gulzige mist, die hem zowel vanbinnen als vanbuiten aanvreet. 

Repetitieve elementen benadrukken de naargeestige atmosfeer. Vervreemding, angst en haat komen tot uiting in een fascinatie voor cijfers, geuren en morbide fantasieën. Dwangmatig zoekt de man naar betekenis in willekeurige getallen die hij overal tegenkomt, nu eens op een stukje weggegooid papier, dan weer op wazige kentekenplaten van auto's of afbladderende huisnummers. De beeldspraak staat bol met verwijzingen naar pijn en ranzigheden. Een smalle vallei ziet er bijvoorbeeld uit als het litteken van een diepe wond en lampen lijken op troebele lichtrode bloedvlekken. Maar achter de walging schuilt een drang naar schoonheid. Zo duikt er een welriekende vrouw op tussen de bergen vuilnis 'alsof de mest en het afval de bloemen weelderiger doen bloeien, en de vervuiling en de viezigheid ze mooier maken.' 

Silhouetten zweven langs hem voorbij, alsof ze op lucht lopen of als bewegende bomen naast de weg. Zonder uitzondering gaat het om wanstaltige, ziekelijke figuren met uitdrukkingsloze gezichten of stinkende monden, die hem kwaad negeren of weglopen. Over zijn collega's op kantoor is te lezen dat ze geen idee hebben wat ze aan het doen zijn, 'alsof ze waren vergiftigd en nu bedwelmd de dagen doorkwamen.' Iemand met een overdreven breed voorhoofd en kleine kin blijft kilometerslang het woord 'hak' herhalen. In zijn verbeelding doet deze man dit omdat hij de vierenhalf miljoen Oeigoeren uit de steden met een hakbijl figuurlijk in stukken aan het hakken is. 

'Nu stroomde de mist traag voort, als vies water in een goot langs de nauwe straat. De menselijke vormen zweefden langs elkaar heen als drijvende brokstukken in het water, met een trage, huiveringwekkende kracht. De lampen van auto's dreven als rode tissues in het water, of als ontbindende vodden die zich langzaam door de ruimte bewogen. Ik dacht dat ik zou stikken in de riolering van deze weg.' 

Het gevoel van desoriëntatie krijgt verder gestalte in filosofische beschouwingen over oneindigheid, waarbij Tursun schatplichtig is aan het existentialisme van Albert Camus. Deze schrijver geldt als één van zijn grote voorbeelden. 

'Ik was verdwaald in het eindeloze universum. Toen bedacht ik dat iedereen na zijn geboorte een dakloze dwaler werd en vanaf het moment dat ze voor het eerst de grond raken en een kreet slaken moeite hebben met een passende plek voor zichzelf te vinden. Ze zullen hun hele leven doorbrengen met het bepalen van hun positie – en angstig worden, en mopperen over de vaagheid ervan. Iedereen is een dwaler in de ruimte.' 

Perhat Tursun heeft onmiskenbaar autobiografische ervaringen verwerkt in deze hallucinante monoloog, aangezien hij een gelijkaardig levensparcours aflegde als zijn hoofdpersonage. De achterstraten leest als een symbolische parabel over de verpletterende eenzaamheid en kortsluiting in het brein van een buitenstaander die zich definieert 'als een stuk vuil voordat het weggegooid wordt.' De wetenschap dat de auteur momenteel hetzelfde wrede lot te beurt valt, maakt deze nachtmerrie over ontmenselijking extra tastbaar. 

'Vanuit het niets rende er een rat voor me uit, hij verdween als een kogel in het vuilnis. Ik stond even als aan de grond genageld, maar liep toen verder. Ik vreesde dat andere mensen zouden zien hoe ik was geschrokken van een rat, dus ik keek schichtig achterom. Zoals de rat door het afval schoot, zo bewoog ik me door de stad. Net als hij was ik op zoek naar eten, en als mijn maag gevuld was, wilde ik niets anders dan slapen.'

Dit is een Hebban recensie die eerder gepubliceerd werd op Hebban.nl.

vrijdag 29 december 2023

Mijn toppers van 2023

Eind december worden we om de oren geslagen met allerhande lijstjes. Ook ik kan het niet laten. Welke boeken hebben de meeste indruk nagelaten? Ik las 96 titels en beperk me voor deze toplijst tot boeken die in 2023 (of najaar 2022) in Nederlandse vertaling verschenen zijn.

Top 23 van 2023 literatuur - romans















Mijn favoriete boek van 2023! Een beklijvende roman, waarin de strijd met het geheugen centraal staat. Tegelijk is het een ontroerende ode aan de liefde, geschreven in een oorverdovend mooi proza. 


Deze omvangrijke roman is eigenlijk al iets te oud voor deze lijst. Ik las hem vorig jaar tijdens de kerstperiode, nadat ik mijn jaaroverzicht al gepubliceerd had. Anders was deze topper zeker bovenaan geëindigd. Een mustread, zeker voor fans van Emily Bronte. 


Klein maar fijn, mijn favoriete zomerboek van 2023! 






















































Top 5 Thrillers









Net als bij het vorige boek heb ik flink genoten van Boefs capriolen en het liefdevolle geduld waarmee zijn baasjes (correctie: dienaars) hem omringen. Hartverwarmend en amusant!
 
Meer boekentips en recensies vind je op mijn publieke Hebban-pagina.

donderdag 30 november 2023

"Beste mevrouw Eva" van Valentijn De Heer


Als een kind geen kind mag zijn 

Beste mevrouw Eva is de debuutroman van Valentijn De Heer (1986), die opiniestukken schrijft voor Het Parool en korte verhalen publiceerde in diverse publicaties. 

‘Ma heeft een mongool gebaard’. Met die woorden verneemt de zesjarige Elias van zijn vader dat zijn pasgeboren broertje Johannes een verstandelijke beperking heeft. De verhoudingen in het gezin waren al niet optimaal, maar vanaf dan gaat het van kwaad naar erger. De kinderen zijn opgezadeld met een egocentrische, alsmaar agressievere vader en een labiele moeder, die in de slachtofferrol kruipt. Elias zorgt voor zijn broertje en onderneemt verwoede pogingen om pa te behagen en ma te troosten. Daarnaast mag hij zijn schooltaken niet veronachtzamen en moet de buitenwereld vooral denken dat er geen vuiltje aan de lucht is. Hij vindt huiselijke geborgenheid bij Eva, een oudere vrouw die enkele straten verderop in een houten huis woont met haar man, een geit en allerlei dieren. Daar durft hij dromen van een echte thuis, aan Eva vertelt hij alles. 

De chronologie is helder, door vermeldingen van data, seizoenen en achtergrondinformatie. In veertig korte hoofdstukken volgen we Elias van zijn zesde tot zijn twaalfde levensjaar. Soms schuiven scènes in elkaar om de spanningsboog te versterken. De nadruk ligt op ingrijpende taferelen die de gemoedstoestand van Elias en de toxische evolutie binnen het gezin scherpstellen. 

Naast schrijver is De Heer ook zorgmedewerker en dat merk je. Door Elias in de ik-persoon aan het woord te laten, dompelt hij de lezer onder in de leefwereld van een jongen, die de ouderrol op zich moet nemen in een disfunctioneel gezin, en maakt hij de destructieve effecten van parentificatie goed tastbaar. Dat is een term die de psychologie hanteert, wanneer een kind veel te vroeg de rol van volwassene opgedrongen krijgt. Elias worstelt met een negatief zelfbeeld, vertoont extreem sociaal wenselijk gedrag en neemt alle schuld op zich. Ook toont dit verhaal dat het niet vanzelfsprekend is voor ouders om een kind met een verstandelijke beperking op te voeden zonder professionele hulp. Maar ondanks duidelijke signalen dat het ernstig fout loopt, blijven concrete maatregelen om de situatie te verbeteren uit. De auteur legt hier een vinger op de wonde van een falend zorgsysteem. 

Vermits Elias en zijn beleving van de werkelijkheid primeren, leren we de andere personages kennen via zijn gezichtspunt. Pa schaamt zich voor Johannes, dus houdt Elias hem angstvallig uit zijn buurt. Ma wekt hem midden in de nacht en komt vals uit de hoek om haar eigen zwakte te verbergen. En Johannes brult constant om eten of snoep. Zodra het Elias te veel wordt, richt hij zijn woede op zichzelf. Dat resulteert in een schrijnende passage met een nietjesmachine. Elias wil een toegewijde zoon en grote broer zijn en beseft niet hoezeer volwassenen hem verwaarlozen. Wel fantaseert hij over een leven als pa er niet meer is. 

‘Ik wenste dat ik op dag wakker zou worden en mijn vader zou vinden in zo’n plastic ei naast mijn bed. Ik zou hem met zo min mogelijk eten zo lang als het kon in leven houden, hem steeds onverwacht straffen en telkens wekken uit zijn diepe slaap. En vlak voordat hij doodging, zou ik hem in mijn aquarium gooien en lachend toekijken hoe hij verdronk.’ 

Voor lezers die vertrouwd zijn met Leiden en omgeving, zal dit boek regelmatig een belletje doen rinkelen. De professorenwijk waar de familie woont, de vermelde straatnamen, de chocoladefabriek, ze bestaan echt evenals het houten huis van mevrouw Eva en haar man. Het gaat om 'Sunny Home', het voormalige huis van schrijver Maarten Biesheuvel en zijn vrouw Eva Gutlich, dat ondertussen op de monumentenlijst staat. Waarom heeft de auteur Eva tot een personage geboetseerd in zijn roman? Is het bedoeld als eerbetoon? Een tip van de sluier biedt een column die in 2020 verscheen in De Optimist. Het huis stond op dat moment te koop en De Heer getuigt hoe hij als puber tijdens een krantenronde een glimp opving van ‘Sunny Home met geit, katten, hond, kip en spullen’ en een vluchtige ontmoeting had met Biesheuvel, die herkenbaar tot gestalte komt in de ‘gekke’ man met zijn ronde brilletje en warrige haar. 

De schrijfstijl is toegankelijk, met levensechte dialogen die de couleur locale niet uit de weg gaan. De auteur creëert ook een prachtige symboliek rond het aquarium dat Elias van zijn oma erft. Een blik op Johannes in de couveuse roept deze mooie beeldspraak op: 

‘Met al die snoertjes die als een net om zijn lichaam zaten, met die glimmende huid en die halfopen, donkere ogen leek hij op de blobvis die ik laatst in een natuurfilm had gezien. In het heldere water vol kleuren leek hij een spook van gelei.’ 

Met Beste mevrouw Eva levert Valentijn De Heer een interessant debuut af, waarin hij op een toegankelijke manier ernstige thema’s aansnijdt. Het open einde zindert pijnlijk na, maar geeft eveneens een sprankje hoop. 

‘Ik stelde me voor dat de tijd zoiets was als het brood op mijn schoot, iets wat je in lekkers kon dippen om het aangenamer te maken of van tafel kon vegen als het boven je hoofd begon te rommelen. Dat je tijd kon verkruimelen, hem van je af kon blazen of weg kon geven aan iemand die er wél iets in zag. Als tijd dát kon zijn dan zou ik hem zo hard vooruit blazen dat er geen dagen meer waren en de jaren voorbijschoten als de vlooien in het donkere water onder me. Net zolang tot alles op was.’

Dit is een Hebban recensie die eerder gepubliceerd werd op Hebban.nl.

vrijdag 13 oktober 2023

"Dingen die uit de hemel vallen" van Selja Ahava


Ongrijpbaar, fantasierijk en rauw 

De Finse auteur Selja Ahava (1974) schrijft scenario’s voor films en televisieseries. Daarnaast heeft ze vier romans op haar naam staan, waarvan de surrealistische titels tot de verbeelding spreken. Dingen die uit de hemel vallen vormt hierop geen uitzondering. Het gaat om haar tweede roman, waarmee ze in 2016 de 'European Union Prize for Literature' in de wacht sleepte. Sophie Kuiper stond in voor de Nederlandse vertaling. 

Saara verliest haar moeder wanneer een blok ijs uit de hemel valt. Ze verhuist met haar vader naar tante Annu, die twee keer de hoofdprijs van de loterij binnenrijft. Deze vrouw correspondeert op haar beurt met een man die vijfmaal door de bliksem getroffen werd. En de nieuwe vriendin van vader is in verwachting van een foetus zonder benen. Dat zijn de verhaallijnen in een notendop. Daarrond creëert de auteur een fantasierijk universum, dat zich ontrolt in vier delen, verder onderverdeeld in korte hoofdstukjes. 

In het eerste en laatste deel kijkt de jonge Saara onbevangen om zich heen in verwoede pogingen om te bevatten wat haar overkomt. Ze roept herinneringen op aan haar moeder, die via rake typeringen gestalte krijgt in uiteenlopende huiselijke situaties. Mama leest sprookjes voor zonder einde en geeft ze een eigen draai door zelfverzonnen zijpaden in te slaan. Op die manier voorziet ze de verhalen van een realistische toets. Soms resulteert dit in wrange humor, bijvoorbeeld bij Sneeuwwitje. 

'De prins boog voorover om Sneeuwwitje te kussen, maar jawel hoor, de schone maagd stonk vreselijk uit haar mond, en de prins aarzelde… Had ik nou maar een tandenborstel en mondwater meegenomen, dacht hij…’ 

Het meisje trekt lijnen rond kleine stukjes mama in een poging om haar terug heel te maken. Ze zoekt steun bij de duidelijkheid van Hercule Poirot, de beroemde detective van Agatha Christie. Hij zorgt er in de slotscènes altijd voor dat alles mooi op zijn plaats valt. 

‘In films worden herinneringen in zwart-wit getoond. Iemand wordt langs de kant van de weg achtergelaten, door de achterruit van de wegrijdende auto zie je hem steeds kleiner worden en ten slotte helemaal verdwijnen. Zo gaan mensen dood in de film. Maar zo ziet het er in het echt niet uit. Mama wordt met het verstrijken van de tijd niet kleiner en haar kleuren verbleken niet. Mama barst in stukjes uiteen en die stukjes blijven in de lucht zweven. Het zijn heldere stukjes – haar, vingers, een grinnikende lach, huidplooien en neusgaten, knakkende knieën, een rommelende maag. Alleen mama zelf ontbreekt.’ 

Toen mama nog leefde, woonde het gezin in het Zaagselhuis, dat maar niet opgeknapt raakte. Na mama’s dood logeert het meisje tijdelijk met haar vader in Villa Veeltegroot, het ‘sprookjeskasteel’ van de inmiddels rijke tante Annu. Voor Saara is het moeilijk om terug te keren naar het vervallen Zaagselhuis met papa en zijn vriendin. Het huis ademt de verstilde herinneringen en geuren van vroeger. Mama spookt er rond en de grimmigste onderdelen uit de sprookjes houden het kind in hun greep. 

Ahava maakt de kloof tussen de nuchtere belevingswereld van de volwassenen en de sprookjeslogica van het meisje subtiel tastbaar, met filmische beelden en zintuiglijke, plastische beschrijvingen. De ritmische zinsconstructies en speelse klanknabootsingen zijn schatplichtig aan klassieke kindervertellingen terwijl tante schapen houdt, die de cyclus van het leven symboliseren.

In het tweede deel hanteert de auteur een afwijkend stijlregister. Na een omstandige, zakelijke kroniek over Hamish MacKay, die vijf keer door de bliksem geveld wordt, volgt zijn correspondentie met tante Annu. Omdat ze beiden het toeval voorbij zijn, ziet ze in hem een gelijkgestemde die haar kan helpen. De brieven rijgen bizarre historische weetjes over extreem geluk en ongeluk aan elkaar. 

'Soms valt de hemel op ons hoofd, soms zakt de grond onder onze voeten weg. Soms hebben we zo onbegrijpelijk veel geluk dat we er maar moeilijk mee kunnen leven.’ 

De zwangere vriendin levert in het derde deel een alternatieve kijk op de gebeurtenissen. In het oude huis, boordevol sporen uit een kapotgeslagen verleden, richt deze ‘indringster’ de blik op de toekomst en het bij voorbaat gebroken leven in haar buik. Haar morbide gewaarwordingen leveren pijnlijke, kwaadaardige taferelen op. 

‘De tijd bleef stilstaan. We konden niet vooruit- en niet terugdenken. Iemand had een dikke witte lijn om onze gedachten getrokken en zo stonden ze stil, met ons erin gevangen.’ 

De vraag of de tijd alle wonden heelt komt herhaaldelijk in variaties voorbij. De tijd is een continuüm, de mens kan onmogelijk zien waar het begint of eindigt. Een onverbiddelijke willekeur overheerst. Selja Ahava kaart zware thema’s aan in Dingen die uit de hemel vallen, een intelligente, ongrijpbare roman, die ontroert in haar compromisloze rauwheid. Vooral de passages waarin het meisje aan het woord is beklijven, dankzij hun kinderlijke eerlijkheid. Aan dé sprookjesmantra ‘En ze leefden nog lang en gelukkig’ kleeft een gitzwart randje, in het besef hoe onsamenhangend, chaotisch en onvoorspelbaar het leven zich aandient. Een wrede maar tegelijk troostrijke boodschap!

Dit is een Hebban recensie die eerder gepubliceerd werd op Hebban.nl.

vrijdag 11 augustus 2023

"De bruiloft" van Dorothy West

 


De absurde dwang van sociale (kleur)codes 

Dorothy West (1907-1998) behoort tot The Harlem Renaissance, een culturele beweging die tijdens de eerste helft van de twintigste eeuw in New York een artistieke doorbraak van Afro-Amerikaanse kunst en literatuur bewerkstelligt. Ze ontvangt lofbetuigingen voor The Living is Easy (1948), een roman over een zwarte vrouw en haar pogingen om de sociale ladder te beklimmen. Daarna raakt ze in de vergetelheid, hoewel ze kortverhalen, essays en journalistieke stukken blijft publiceren in lokale bladen. Op 88-jarige leeftijd maakt de auteur een verrassende comeback met The Wedding (1995). Vijfentwintig jaar na haar overlijden is deze bestseller eindelijk beschikbaar in het Nederlands. Anne Helmers-Dieleman stond in voor de vertaling. 

1953. Op Martha’s Vineyard, een eiland bij de kust van Massachusetts, bevindt zich een parkje met aanpalende vakantiehuizen, dat bekendstaat als het Ovaal. Welgestelde gezinnen uit de zwarte gemeenschap brengen er hun vakanties door. In het indrukwekkendste landhuis zijn noeste voorbereidingen aan de gang voor een bruiloft. Shelby, de jongste telg uit de prestigieuze doktersfamilie Coles, gaat trouwen met een witte jazzmuzikant. Haar partnerkeuze valt niet bepaald in de smaak en dat zorgt voor spanningen. 

West neemt een duik in de geschiedenis, zodat de lezer begrijpt wat hier op het spel staat. De familiekroniek omspant de lotgevallen van twee keer vier generaties. Om het kluwen aan personages en tijdslijnen te ontwarren, is het schema, vooraan in het boek, een welkom hulpmiddel. Langs moederskant start de stamboom bij Gram, de 98-jarige witte overgrootmoeder van Shelby. Zij verliest bij de afschaffing van de slavernij in 1865 haar privileges en tot overmaat van ramp, trouwt haar dochter in het geniep met een slavenzoon. Gelukkig is haar kleindochter gezegend met een huidskleur die licht genoeg is, om voor wit door te kunnen gaan. Dankzij de keuze van haar achterkleindochter Shelby om met een ‘echte’ witte man te trouwen, wordt het bloed van de familie hopelijk, stukje bij beetje, terug witgewassen. 

De stamvader langs vaderskant is Preacher Coles, een weggelopen slaaf begiftigd met wit bloed, omdat een slavenhouder na de aankoop van zijn moeder ‘met goddelijk recht haar maagdenvlies doorstak’. Vergeleken hierbij lijkt de historie van Preachers toekomstige vrouw op een sprookje. Dit ‘boternoten meisje’ is de welkome dochter van een oude meester en zijn geliefde, ‘zo zwart als ebbenhout’. 

Vol wilskracht en doorzettingsvermogen zet deze eerste generatie pioniers de lijnen uit. De breuklijn tussen Noord en Zuid fungeert als een nadrukkelijk decor. Ze hebben de roeping om mensen te helen, maar huidskleur is de belangrijkste graadmeter van deugdzaamheid. Dat verklaart de eindeloze aaneenschakeling van lichtbruine tinten, waarmee de auteur haar personages introduceert. Hiermee benadrukt ze hoezeer subtiele kleurnuances hun identiteit definiëren, terwijl het verschil tussen nootbruin, honingkleurig, koperbruin of goudkleurig voor een buitenstaander minimaal lijkt. Omwille van een diepgewortelde angst voor een donkerder nageslacht, zoekt iedereen een zo bleek mogelijke huwelijkspartner. Maar hoe licht getint je er ook uitziet, in de ogen van ‘echte’ witten blijf je voor altijd zwart, eens er zwart bloed door je aderen stroomt. Dat een dergelijke aanname tot absurde situaties kan leiden, zien we als de zesjarige Shelby verloren loopt en in een witte buurt verzeild raakt. Haar lichte uiterlijk schept verwarring, omdat ze op zoek zijn naar een zwart kind, niet naar een meisje met ‘blonde, zongebleekte lokken en prachtige blauwe ogen’. Wanneer Shelby vervolgens de vraag krijgt voorgeschoteld of ze zwart is, beseft ze dat er een brede kloof bestaat tussen de wereld waarin ze thuishoort en die andere vreemde wereld. 

‘Toen was ze een kind geweest, dat voor het eerst het heerlijke gevoel ervoer dat ze ergens bij hoorde, dat liefde gelijkstelde met orde en homogeniteit, dat kleur zag als de kern van iemands karakter.’ 

Zwart staat symbool voor primitief en dierlijk, maar ook voor wellustig en sexy. De magnetische aantrekkingskracht van zwarte lijven vindt een uitlaatklep in clandestiene affaires. West suggereert expliciet dat geniepige, witte stereotypen misschien een kiem van waarheid bevatten. En het wordt nog ingewikkelder, want ook een degelijke opleiding, het juiste beroep en een gecultiveerde levensstijl met bijhorende tongval zijn onontbeerlijk, om aanspraak te maken op maatschappelijk succes. Geld is een minder doorslaggevend criterium, ‘rijk wit uitschot’ oogst bijvoorbeeld enkel minachting. 

‘Het verschil was zo subtiel en de overgang zo onopvallend dat alleen een Ovaliet zelf wist tot welke rang hij behoorde, en een buitenstaander soms een hele zomer vergooide door de verkeerde hielen te likken.’ 

Als alwetend verteller, gebruikt de schrijfster lange, weerbarstige zinnen met rijke taalvondsten, fraaie typeringen en een flinke dosis onderkoelde humor. Ze legt haar personages woorden in de mond, die in functie staan van de boodschap. Dat levert pittige, filosofisch getinte dialogen op, die tegengestelde visies met mekaar laten botsen. Zodra de (melo)dramatische finale in zicht komt, heeft ze de lezer ondergedompeld in de gelaagde mechanismen die een rol spelen bij identiteitsvorming en uitsluiting. Maar door de focus te leggen op een gemeenschap waarin sociaal snobisme hoogtij viert, creëert ze ook afstand. Daardoor bestaat het risico dat je na lezing van De bruiloft van Dorothy West tot de wrange conclusie komt dat racisme, hoe verwerpelijk en mensonterend ook, vooral een absurde en afgezaagde denkpiste is. 

Dit is een Hebban recensie die eerder gepubliceerd werd op Hebban.nl.

woensdag 31 mei 2023

"De verre voortijd" van Sebastian Barry


Pijnlijk geheugenspel in overweldigend proza 

‘Hij wiegde de herinnering aan zijn vrouw alsof ze nog steeds een levend wezen was. Alsof er niemand was verpletterd, niemand schielijk weggevoerd uit de zalen van het leven, en de kracht van zijn liefde dat kon bewerkstelligen, haar veerkrachtig en eeuwig kon vasthouden in de omhelzing van een gewone dag.' 

Sebastian Barry (1955) is een Ierse auteur van poëzie, romans en toneelstukken. In 2005 brak hij internationaal door met Een lange, lange weg. De verre voortijd is zijn elfde roman. Jan Willem Reitsma stond in voor de Nederlandse vertaling. 

We bevinden ons in de jaren negentig. Politieman Tom Kettle heeft zich na zijn pensionering teruggetrokken in een afgelegen optrekje aan de Ierse kust. Af en toe wisselt hij een woord met zijn huisbaas of vangt hij een glimp op van een jonge moeder en haar zoontje. Verder brengt hij hele dagen door in zijn rieten stoel. Met een cigarillo binnen handbereik tuurt hij naar de golvende zee en het eiland aan de overkant, waar aalscholvers neerstrijken op de rotspartijen. Ondertussen mijmert hij over zijn overleden echtgenote, van wie hij nog steeds onnoemelijk veel houdt. Aan deze bedrieglijke rust komt na negen stille maanden een eind, als twee voormalige collega’s aankloppen. Ze confronteren hem met nieuwe details rond de onopgeloste moord op een priester, een oude zaak die hij liever niet oprakelt. De contouren van een gitzwart hoofdstuk uit de geschiedenis van katholiek Ierland verschijnen pijnlijk in beeld. Duizenden (wees)kinderen werden er decennialang mishandeld en seksueel misbruikt door geestelijken. Volwassenen zagen niets of keken ervan weg. De politie kneep eveneens een oogje dicht, ook als er huiselijk geweld in het spel was.

'In de oude tijd dat vrouwen tot bloedens toe werden geslagen, mocht je niet voorbij de voordeur gaan. Ach, ja. Je mocht controleren of iemand nog ademde, maar meer ook niet. Al verkeerde een kind in huis in diepe ellende, ook dat moest je met rust laten.' 

Van meet af aan is duidelijk dat we hier geen detectiveverhaal in handen hebben. De muizenissen van Kettle, die opgezadeld is met verdriet en schuldgevoelens, vormen de rode draad. In zijn hoofd ‘springen, rennen en razen’ droom, werkelijkheid, heden en verleden kriskras door elkaar. Traag maar onverbiddelijk, zuigt Barry de lezer mee in de warrige gedachtenspinsels van zijn hoofdpersonage. Kettle voert bijvoorbeeld huiselijke discussies met zijn dochter, die hem regelmatig opzoekt, hoewel subtiele vooruitwijzingen erop wijzen dat ze al geruime tijd geleden is gestorven. En zijn de mysterieuze gebeurtenissen rondom de buurvrouw realiteit of fantasie? Ze roepen in elk geval ‘opgesloten herinneringen’ op, ‘dodelijk geconserveerd in het grijze verleden dat nu waar noch onwaar was.’ In hoeverre laat Kettle zich meeslepen door de mist in zijn troebele geest? De ware toedracht komt via kleine speldenprikjes boven water. 

De onweerstaanbare aantrekkingskracht van deze roman ligt in het robuuste, oorverdovend mooie proza. Barry hanteert een schrijfstijl, die verhevenheid naadloos koppelt aan rauw realisme. De lange, vloeiende zinnen zijn pareltjes van zeggingskracht en het maakt niet uit of de dialogen denkbeeldig zijn. Ze klinken levensecht en illustreren de onwennigheid die Kettle ervaart, wanneer iemand zijn gewenste isolement verstoort. 

Er straalt bovendien iets troostrijks uit van het ruwe landschap, waar de seizoenen vrij spel hebben. Barry creëert sfeer met lichtschakeringen, die tegelijk de gemoedstoestand van Kettle symboliseren. Donkere tinten domineren, zoals in de nacht die alles zwart schildert. Ritmische herhalingen van woorden, als in een mantra, indringende metaforen en scherpe observaties brengen mensen en omgeving tot leven, terwijl grappige beschrijvingen van spijsvertering gerelateerde, lichamelijke ongemakken zorgen voor een vleugje broodnodige humor. 

Old God’s Time luidt de oorspronkelijke Engelse titel. Volgens Oxford Reference duidt deze uitdrukking een periode aan, voorbij de herinnering. Het is een treffende titel, die perfect past bij dit beklijvende boek van Sebastian Barry, waarin de strijd met het geheugen centraal staat. Maar De verre voortijd is in de eerste plaats een ontroerende ode aan de liefde, op de flinterdunne grens tussen leven en dood. 

'Als er maar genoeg tijd verstrijkt, lijkt het of oude dingen nooit gebeurd zijn. Dingen die ooit nieuw, urgent en gruwelijk waren, verdwijnen langzaam naar de verre voortijd, net zoals wandelaars die zo ver lopen over het strand van Killiney dat die, terwijl je ze bekijkt, op een bepaald moment alleen nog een zwart stipje zijn, en dan verdwijnen. '

Dit is een Hebban recensie die eerder gepubliceerd werd op Hebban.nl.

maandag 22 mei 2023

"Waar we niet over praten" van Tracey Lien


Mechanismen van een zwijgcultuur 

1996. De zeventienjarige Denny Tran viert de afloop van zijn eindexamens met vrienden in een druk restaurant en wordt er brutaal vermoord. Zijn dood blijft gehuld in een mysterie. Niemand vertelt wat er gebeurd is en de politie toont weinig interesse in het lot van de jonge Vietnamese immigrant. Het drama speelt zich af in Cabramatta, een beruchte etnische enclave van Sydney, waar een drugsepidemie heerst. Denny’s oudere zus Ky werkt als journaliste in Melbourne. Ze keert huiswaarts voor de begrafenis en gaat op zoek naar antwoorden. Wie zit er achter de moord van haar broer en waarom? Ky doet verwoede pogingen om getuigen op te sporen en aan de praat te krijgen. In flashbacks reflecteert ze over haar tienertijd. Het is zonneklaar dat opgroeien in Australië als kind van oorlogsvluchtelingen littekens achterlaat op de ziel. 

De raakvlakken tussen Tracey Lien (1983) en haar hoofdpersonage zijn onmiskenbaar. Ook de auteur groeide op in Cabramatta, waar haar ouders terecht kwamen na hun vlucht uit Vietnam. En ze was eveneens actief in de journalistieke wereld. Waar we niet over praten is haar debuutroman. Mary Bresser stond in voor de Nederlandse vertaling. 

De hoofdstukken waarin Ky op onderzoek gaat en terugblikt op haar jeugd zijn in de meerderheid. Ze wisselen af met passages waarin het perspectief verspringt naar de verschillende getuigen die haar pad kruisen. Via hun verhalen en intieme gedachten krijgen we een inkijk in de gesloten wereld waar ze niet over willen of kunnen praten. 

De auteur maakt tastbaar hoe het voelt als een groep mensen stelselmatig wordt afgewezen en gekleineerd. Dit gegeven komt overvloedig aan bod in het verhaal en ze beklemtoont deze boodschap nog eens in haar nawoord. Ky onderneemt vruchteloze inspanningen om erbij te horen, maar blijft ondanks alle moeite een buitenstaander. Zo wordt ze verondersteld te lachen om grappen waarvan ze zelf het mikpunt is. Herhaaldelijk passeren beschrijvingen van lichaamstaal en metaforen die wanhoop, schaamte, frustratie, schuldgevoel, vernedering, verontwaardiging en machteloosheid benadrukken. Het blijft bijvoorbeeld regelmatig stil als Ky haar mond opent. Ze probeert dan te schreeuwen, maar doet het niet, omdat ze merkt dat ze toch niet gehoord wordt. Ook heeft Ky de gewoonte om hard op haar lip te bijten, zodat de binnenkant gaat bloeden en ze duwt haar vingernagels in haar handpalmen, telkens ze onaangename emoties ervaart. 

Minnie, de rebelse vriendin van Ky, heeft een totaal andere kijk op hun situatie. Die wisselwerking brengt een dynamiek op gang tussen botsende denkwijzen, die pittige dialogen oplevert. De auteur verwoordt het allemaal in een heldere, pretentieloze schrijfstijl. Ook in de slechte communicatie tussen Ky en haar ouders stapelen de tegenstellingen zich op. De oudere generatie is bedreven in de kunst van het vermijden en niet in staat om waardering te uiten. Ouders wensen dat hun kinderen uitblinken, zonder hiervoor schouderklopjes te mogen verwachten. Ze realiseren zich niet in welke ingewikkelde spreidstand Ky en haar generatiegenoten moeten leven. Vloeiend Engels spreken, een kantoorbaan hebben en in Australië geboren zijn, betekent nog niet dat je volwaardig meetelt in de maatschappij. 

De auteur houdt ook de westerse lezer een spiegel voor. Als enkele witte leerkrachten langskomen om de familie van de vermoorde Denny te condoleren, registreert Ky hun bedenkingen over vreemde gewoonten en eigenaardigheden in het interieur. Ze beseft wel degelijk hoe afwijkende referentiekaders, foutieve aannames en stereotyperingen tot misverstanden en gênante, tragikomische situaties leiden. 

‘Ze denken dat je niets voelt omdat je niet huilt, dat je een stoïcijnse Aziaat bent en je gedraagt naar de regels van Confucius.’ 

Aandacht voor Vietnamese uitdrukkingen, culinaire tradities en religieuze gebruiken rond voorouderverering ademen tijdloosheid, maar de Britney’s, Kimberly’s en Power Rangers laten er geen twijfel over bestaan dat we in de jaren negentig zijn aanbeland. Ondertussen voert Lien de spanning op en werkt langzaam maar trefzeker toe naar een climax. Terwijl ze de lezer stapsgewijs tot de ware toedracht leidt, legt ze subtiel mechanismen bloot van een zwijgcultuur, die moeilijk te bevatten is, als je de samenleving met een westerse, onderzoekende blik bekijkt. 

Waar we niet over praten is een spannende, inzichtelijke zoektocht. Tracey Lien presenteert een meeslepende, vlot leesbare roman voor een breed publiek. 

‘De blik herinnerde Ky elke keer eraan dat de weg naar succes een smal pad was en dat je, als je er ook maar een haarbreedte van afweek door te zeggen wat je dacht, een grote mond te hebben, te aanwezig te zijn, iets anders te doen dan wat de mensen die het voor het zeggen hadden van je verwachtten, niet meer mee zou tellen en door je eigen schuld zou mislukken.’

Dit is een Hebban recensie die eerder gepubliceerd werd op Hebban.nl.

maandag 6 maart 2023

"De diepst verborgen herinnering van de mens" van Mohamed Mbougar Sarr

 


Wie schrijft, die blijft!? 

Met zijn vierde roman De diepst verborgen herinnering van de mens wint de Frans-Senegalese auteur Mohamed Mbougar Sarr (1990) de Prix Concourt 2021. Hij is de eerste schrijver uit Afrika die deze prestigieuze prijs in de wacht sleept. Jelle Noorman stond in voor de Nederlandse vertaling. 

‘Het is een verhaal dat zich met geen mogelijkheid laat vertellen, maar zich evenmin laat vergeten of verzwijgen. Maar wat moet je met iets wat vergeten noch verteld kan worden, noch tot zwijgen kan worden gebracht?’ 

De ambitieuze roman bestaat uit een lappendeken aan verhalen die cirkelen rond T.C. Elimane, een in de vergetelheid geraakte Senegalees/Franse schrijver. Zijn mysterieuze roman Het labyrint der onmenselijkheid uit 1938 werd eerst de hemel in geprezen als literair meesterwerk, om na een plagiaatschandaal van de aardbodem te verdwijnen. 

‘… een fantoomboek waarvan de auteur niets meer leek te zijn geweest dan een afgestreken lucifer in het holst van de literaire nacht.’ 

Tachtig jaar later krijgt Diégane Latyr Faye, eveneens een Senegalees/Franse auteur, de legendarische klassieker toevallig in handen. Diégane koestert zelf de ambitie om een magnum opus te schrijven en beschouwt Elimane als zijn grote voorbeeld. Obsessief gaat hij op zoek naar de spoorloze auteur. Een queeste die hem van Parijs naar Amsterdam, Senegal en Argentinië brengt. 

De personages die zijn weg kruisen, zijn afkomstig uit allerlei hoeken van de wereld. Het gaat voornamelijk om Afrikanen die een beetje verdoold en ongelukkig zijn in Europa. Zonder uitzondering hebben ze barsten opgelopen en zijn ze op één of andere manier bezig met literatuur. Ze komen tot leven via flarden uit hun fictieve literaire werken en de ervaringen die ze delen. Van alle getuigenissen beklijft die van Musimbwa het meest. Deze Congolese banneling keert terug naar zijn vaderland zodra hij aanvoelt dat weten en begrijpen wat je werkelijk moet schrijven niet op elke plek kan. 

Het vertelperspectief verspringt lukraak in tijd en ruimte tussen al die ik-figuren. De auteur creëert hiermee een labyrint van verhalen in verhalen, die om elkaar heen wentelen. Dit alles in een context van trauma’s en de naweeën van het koloniale verleden, waar elke vertelstem door getekend is. Tegelijk sprokkelt Diégane stukjes informatie over Elimane bijeen en ondervindt aan den lijve de paradox van iedere zoektocht naar kennis. Hoe meer hij ontdekt over Elimane, hoe dieper hij ervan doordrongen raakt dat een leven niet te reconstrueren valt, het is enkel een interpretatie van losse deeltjes die je samenvoegt vanuit je eigen referentiekader. 

‘Zijn ziel is als een zwart gat, dat alles wat erbij in de buurt komt als een magneet aantrekt en opslokt. Je buigt je een poos over zijn leven en wanneer je er, ernstig en gelaten en vergrijsd, en misschien zelfs wanhopig, weer afstand van neemt, mompel je: van de menselijke ziel kun je niets weten, er valt niets te weten.’ 

Diégane wil achterhalen hoe Afrikanen zich het best staande houden binnen de westerse literatuur. Hij hekelt auteurs die zichzelf verloochenen om verkoopbaar te zijn. Bloedeloos realisme, burgerlijke mooischrijverij en geëngageerde auteurs met hun dorre pretentie moeten eraan geloven. In verwoede pogingen om de essentie van literatuur te definiëren, poneert hij vol overtuiging stellingen, om ze enkele bladzijden verder tegen te spreken. 

Sarr speelt met dergelijke contrasten, die zich reflecteren in zijn schrijfstijl, die afwisselend verheven, passioneel, poëtisch, humoristisch of zakelijk is. Hij maakt gebruik van een amalgaam aan literaire technieken, waaronder brieven, opiniestukken, dagboekfragmenten, recensies, interviews en onderdelen uit fictieve boeken en biografische werken. Opzichtig bedelft hij de lezer onder moeilijke woorden en verwijzingen naar literatuur, filosofie en mythologie. Diégane spuwt zijn overtuigingen uit in superlange, expressieve zinnen, bijvoorbeeld wanneer hij in woede uitbarst over de westerse verwachtingspatronen rond Afrikaanse auteurs. Met eenzelfde bevlogenheid spreidt hij een compromisloze onderworpenheid aan zijn geliefde tentoon. Dit resulteert in een prachtige erotische scène, waarin hij het vrouwelijk orgasme met lyrische woorden probeert te doorgronden. En Sarr kruidt alles met een vanzelfsprekende dosis magie en metafysische elementen, die een kniesoor zou kunnen wegzetten als het zozeer verguisde exotisme. 

Eindigheid en eenzaamheid loeren voortdurend om de hoek. Ook literatuur dooft tenslotte uit, maar dit vormt geen beletsel om het belang ervan hardnekkig te verdedigen. Met de quotes die de rijkdom van literatuur illustreren, kan je een volledige bundel samenstellen. Diégane wint bovendien aan authenticiteit door de drammerige zelfgenoegzaamheid die hij aanvankelijk etaleert geleidelijk los te laten. Hij beseft dat literatuur de wereld niet moet weergeven maar wel kan herscheppen. Dit inzicht werkt bevrijdend omdat de hartverscheurende keuze tussen leven en schrijven uiteindelijk niet nodig is. De diepst verborgen herinnering van de mens is een rijke, filosofische roman, die de lezer aan het denken zet over de zin en onzin van literatuur.

‘Grote werken verarmen je en moeten je ook altijd verarmen. Ze ontdoen je van alles wat overbodig is. Na ze te hebben gelezen weet je je altijd beroofd: verrijkt, maar verrijkt door wat je ontvreemd is.'

Dit is een Hebban recensie die eerder gepubliceerd werd op Hebban.nl.